droom


Diefstal n°8

mezelf in bochten wringend
loop ik vier blokken om
en nog een in mijn kop
tegen steeds dezelfde muren

ik kauw, herkauw, herkauwkauw
mijn tanden telkens langer
maar je verzet mijn hand
zet mijn vork tegen je keel

en biedt me wapens, tijd
mijn verstand is een garnaal
mijn wormen komen in opstand
het zweet stroomt over mijn borst

ik loop, loop, loop
naar de duivel, naar de kant
breng mijn water naar de zee
rechtdoor en terug naar jou


Oh wonderbaar

Oh wonderbaar, verberg je niet.
Vandaag heb ik je lief. Ik heb geen nood
aan veiligheid, onzeker spring ik in het diep.
Je bent al mooi voor ik je ken.

Neem me over, zing je lied. Bij jou
vind ik mijn troost. Je smelt de sneeuw.
Je opent velden. Je laat de gratie dansen.

Ik was nog niets tot jij jouw niets
in dat van mij vervlocht.


wees vanzelf

maak ons jonger dan we waren

spaar geen honger naar je kleur
lig in aarde, wees vanzelf
bewaar je wensen bij je goud

woon in stilte, maak haar huis
kruid het zout van onze tranen
we verliezen
geen seconde, we zijn samen
vloeien leeg en vullen uit

reik naar morgen, voel de nacht
draai de wereld om je heen
kom iemand tegen in het bloeien
van je zucht, je dag, je jaar

maak ons jonger dan we waren

spaar geen honger naar je kleur
vaar je licht over ons water
beloof ons hier iets weer te vinden
van wie later op ons wacht

stadsgedicht nr. 18
(bij het kunstwerk ‘The ever blossoming garden’)


meer dan een mens

je kent
geen namen, geen gezichten
enkel stemmen dicht en ver
die je droegen in hun vreugde
die je droomden keer op keer

je zendt
ons goddelijk genot, beantwoordt onze vragen
verzacht elke waarom
maakt armen open, hart getroost
brengt verwachtingen tot liefde

je bent
meer dan een mens, een wens, een wonder
een nieuwe adem in de lucht
volmaakt compleet, nooit eerder hier gewoond
en toch meteen al thuis

(voor Mone – 12 oktober ’17)


slaaf

geef me nog meer Griekse mythen
die ik kan drinken tot ik doodval
of steek naalden in mijn armen
en spoel sprookjes door mijn bloed

maak me high van Franse fabels
en duw sagen door mijn strot
mijn geluk, mijn roes, mijn vrede
laat me stikken, gooi me neer

legenden slik ik kwijlend door
en rook hoestende romans
pers een epos in mijn hersens
sluit me op in een verhaal

kras de runen in mijn armen
van een dier, een god, een mens
spuit me vol met metaforen
doe me snakken naar een vers

scheur mijn kleren met parabels
hijg verzinsels in mijn mond
vul met heilige geschriften
alle cellen van mijn lijf

help me zo mezelf vergeten
en verlies me in het vuur
toon me wegen naar Walhalla
ruk me weg uit dit moment


diest twee

ik bewoon de hoogste toren
ik spring gezwind van dak naar boom
ik ben mijn hoofd zo graag verloren
in deze stad waarin ik droom

ik zie mezelf door bossen lopen
beklim kastelen in de lucht
ik verzamel goud met hopen
in deze stad waarin ik zucht

ik blijf wachten, starend slapen
vol bewusteloos geschrijf
met mijn verbeelding als een wapen
voor deze stad waarin ik blijf

stadsgedicht nr. 2


wandel op de sterren, kind

wandel op de sterren, kind
kruip klein en stil tussen de wind
omhels de maan, begroet de nacht
die zo lang op jouw zoenen wacht
en daar de droom en hier de gaap
je vingers fluisteren van slaap
streel elke zin en elk woord
en drijf op warme wolken voort
totdat je ziet het zwarte licht
het duister toont haar lief gezicht
verwelkom nu haar bleke wang
en adem in haar zacht gezang
zodat de nacht wordt tot geluid
het laatste voor je lichaam sluit


mijn ogen vallen dicht maar

mijn ogen vallen dicht maar
licht stoort moordend het verlangen
zoetstil in slaap en zonder
mededogen zonder goed te zijn
alwaar de hand van dag in nacht
getallen uit mijn hoofd wil laten
en gezangen want
het ziet het schaap een wonder watten
– kom zacht de droom de och de ach –
mijn praten niet geloofd en toch
ben ik te loom te luid te min
te moe om hoe een slaap te vatten


en vallen zacht mijn ogen toe

en vallen zacht mijn ogen toe
dan droom ik niet meer wat ik doe
dan weet ik geen vooruit of eind
dan sterf ik weer al levend zijnd
dan slaap ik stil en binnenin
dan dwaal ik droef en zonder zin
dan is mezelf niet meer bewust
dan snap ik ook niet dat ik rust
dan blijven vast mijn ogen toe
dan gaapt mijn binnenleven moe