prins


diest twee

ik bewoon de hoogste toren
ik spring gezwind van dak naar boom
ik ben mijn hoofd zo graag verloren
in deze stad waarin ik droom

ik zie mezelf door bossen lopen
beklim kastelen in de lucht
ik verzamel goud met hopen
in deze stad waarin ik zucht

ik blijf wachten, starend slapen
vol bewusteloos geschrijf
met mijn verbeelding als een wapen
voor deze stad waarin ik blijf

stadsgedicht nr. 2


prinses, ik roep je zonder eind

prinses, ik roep je zonder eind
vol hoop dat onrust dan verdwijnt
ik vecht voor ’t winnen van je hart
je hoofd, je vrees, je lach, je smart
ik strijd en dood de monsters die
ik in je oog mijn spiegel zie
en lust je lijf dat ik zo mis
dat naakt zo smaakt als honing is
schreeuw terug, gil uit of kreun me toe
en toon me zo dat wat ik doe
je raakt, bevrijdt, je ziel beroert
me dichter tot je toren voert


wij waren helden in ons hoofd

wij waren helden in ons hoofd
ridders, prinsen, superman
nu zijn de beelden uitgedoofd
en dromen we, ach nergens van

we streden en we vochten toen
gelovend in geluk
nu slapen we en lachen groen
we maken ons niet druk

we waren helden in ons hart
met idealen van weleer
nu rest realiteit en smart
en oud gestorven zeer


Lancelot

duizend dreunen in mijn geest
verborgen zoen die niemand leest
kruisen dragen, lijden vragen
gelukkig maar één dag geweest

waterloop of vurengloed
in lucht verstikt mijn stem voorgoed
vergoten traan, gebroken maan
de aarde die haar kind ontmoet

in dood is al wat leeft gelijk
verdacht verstild buiten bereik
vergeten pijn, gelach verdwijn
een overwinning voor het hemelrijk

en ik de nar die elk verblijdt
zich van de geselkap bevrijdt
de tijd staat stil, verdoofd mijn wil
mijn einde nu en voor altijd