Onthoudingen
Ik ben bedrukt in mijn Onthoudingen.
Stad Diest en OCMW Diest verzamelden mijn stadsgedichten.
Wie een bundel poëzie wil, weet me te vinden.
Ik ben bedrukt in mijn Onthoudingen.
Stad Diest en OCMW Diest verzamelden mijn stadsgedichten.
Wie een bundel poëzie wil, weet me te vinden.
maak ons jonger dan we waren
spaar geen honger naar je kleur
lig in aarde, wees vanzelf
bewaar je wensen bij je goud
woon in stilte, maak haar huis
kruid het zout van onze tranen
we verliezen
geen seconde, we zijn samen
vloeien leeg en vullen uit
reik naar morgen, voel de nacht
draai de wereld om je heen
kom iemand tegen in het bloeien
van je zucht, je dag, je jaar
maak ons jonger dan we waren
spaar geen honger naar je kleur
vaar je licht over ons water
beloof ons hier iets weer te vinden
van wie later op ons wacht
stadsgedicht nr. 18
(bij het kunstwerk ‘The ever blossoming garden’)
compact. je zit gevangen in het gras,
niet gekwetst na duizend draden
ik schets je spiegelende brug, je rots,
klim op je bomen. mijn keel verstopt
zich, je oren doof. er is zo veel vervallen
je neemt me rustig in je op. verdwijnt.
geen spel gespeeld en geen geheim, slechts
zwakke muren. je ligt in stoelen
wanneer of als ik je laatst zag. ten einde
raad ik je gedachten. ik laat je met lust.
stadsgedicht nr. 17
omgeven door je vele namen
verdiep ik me in je gedachten
je witte blad, je kans op leven
in je kreupelhout beland ik
omwikkeld door je vele eeuwen
ontmoet ik mensen in de sporen
die ze in je wangen kerven
mijn streep trek ik er onder
omtrokken door je vele hoogtes
bereik ik je geheime deur
je draait nog verder door me heen
naar je wachten luister ik
stadsgedicht nr. 16
(bij het kunstwerk ‘Measuring Diest’)
de dame en de heer zij ontmoeten elkaar
op het plein nabij de holle griet
de dame is niet groot en de heer is niet beroemd
zij zagen elkaar in het echt nog nooit
de heer is blij dat de dame een dame is
de dame is vrij van verwachten
want dat deed ze vroeger al te vaak
de dame en de heer zij stappen openbaar
voorbij de bibliotheek van steen en papier
de dame is nieuw in deze stad en de heer oud
zij voelen de warmte van de zon
de heer probeert te praten over werken
de dame denkt aan eten
want dat deed ze vroeger al te vaak
de dame en de heer zij kijken naar
de vogels in het bekken van het moeras
de dame is verrast door de bloemen en de heer ook
zij gaan zitten op de bank
de heer vraagt of hij haar mag zoenen
de dame vraagt niks terug
want dat deed ze vroeger al te vaak
de dame en de heer zij zijn klaar
met het zoeken naar een halve maan
de dame is rustiger dan ooit en de heer nerveus
zij zullen deze dagen niet vergeten
de heer bedankt haar voor de tijd
de dame wil niet alleen sterven
want dat deed ze vroeger al te vaak
stadsgedicht nr. 15
ik ken je nog als kind, je gesloten
deuren vol met levens die ik nooit ontdekken zou,
de vogels in je torens en de klokken
in je bomen. ik was
onbelangrijk in je ogen en daarom deel van jou.
je geschiedenis achter glas, je kasseien
nog ongebarsten. fietsers werden hersteld in
je cafés, hun tuigen bij de buren. ik moest door
het bos je ramen zien, je pad kruisen. je had
een kleine bioscoop, daar kwam ik je graag zien,
geanimeerd. en ook je maaltijd, en dat ik die
zou proeven, de smaken van je
streek, je talenten en specialiteiten
op je zware eiken tafels. de begijnen
van je hof knikten, hun glimlach in de steen
gebeiteld. slapen deed ik nooit in jou,
het duurde een jeugd voor ik je
’s nachts mocht kennen. je had op me
gewacht, maar was niet gespaard van
liefkozingen en geweld. je pleinen ingedeukt,
je parken aangebrand. je staat in trotse
glorie tussen wal en haag, tussen water en
kamp, tussen campus en vlakte. trek me
binnen in je poorten, duw mijn voeten op
je trap. verwacht me onder je lakens. ik ben thuis.
stadsgedicht nr. 14
Ik dool schetsend door je lanen, je hindert me, beveelt mijn kasseien tot gehoorzaamheid
Ik kom
Mijn vragen richten zich naar je voortdurend geplunderde gevels
Ik verwoest
Ik verwoest
Ik vergeet je oude adres, sta te schreeuwen op je wallen, trek ten strijde met je boeren
Waarom zijn je goten leeg, sterven vogels in mijn kooi
Ik wil alleen nog maar
Ik wil alleen nog maar
alleen
nog maar mijn gezicht parkeren in je kussens, een einde vinden in je rots
Laat me je hijgend inhalen, voorbij je stoten, zodat je grijpen mij bevrijdt, je vertrek mijn aankomst is en al het ander niet bestaat
Ik kom
Ik sta
en ik leg neer.
stadsgedicht nr. 13
blazer, schuiver, duwer, vechter
zo verenigd in het hert
maken lucht nog levensechter
bouwen leegte tot concert
drager, zoener, speler, jager
brengen liefdes naar hun mond
handen, lippen, hoger, lager
draaien noten in het rond
vangen holtes, kennen kloven
dribbelen door klanken heen
schuiven klinkers naar hierboven
glijden ladders naar beneen
laten Schaffen vroeg ontwaken
leiden marsen aan het hoofd
zwellen adem over daken
Sint-Hubertus wordt geloofd
stadsgedicht nr. 12
(voor de dorpsmuzikanten)
Veel meer dan naar de felle kleuren naar verpakkingen
vol lucht
verlangt mijn hand de grond de aarde
zoekt mijn mond
haar pure smaak
Ik vind het licht in zwarte bodems van het veld
het gras de boom
vertel me waar de vruchten waken
hun zoetheid kruipt de groente bloeit
waar kruid begint waar sap beweegt en
waar
het kalf wil grazen
een Schepper ziet zijn ziel wanneer hij naar
beneden kijkt naar
akkers kijkt de boer schudt hoffelijk mijn schouder
twee meisjes plukken wat ze
schenken lachen lonkend en gezond
Ik weet van waar ik kom ik eet
wat leeft en sterft en wederkeert
in de ketens van mijn stad
Er zijn
verborgen deugden omgespit
geheimen stralend naakt gelegd en regens
gul gebruikt en ieder
woord
gevoed
stadsgedicht nr. 11
(Diest is om op te eten)
hij verlangt haar dans, haar
zacht gewoel, cyaan ballet
het oudste van zijn weten
ze ligt in hem, ze vloeit
haar jaren in zijn stenen
onthoudt de wegen naar zijn hart
ik verwacht, zegt Diest, je zoete
monding, ik wil zitten op je banken
en kijken naar de wind, ze zwijgt
en lacht en komt, ze stroomt steeds Demer door hem heen
ik voel me nooit, zegt Diest, verloren
de mensen komen me bewonen
in jouw vallei bouw ik mijn thuis, ze zwijgt
en wijst altijd waarheen ze kijkt,
vooruit
hij streelt haar goud met groene bochten
gebruikt de toppen van zijn torens
en spoelt haar tranen door de zijne
ze ruist en schildert zijn ziel blauw
ik laat je vrij, zegt Diest, maar ik
besta niet zonder je getuimel,
ze klotst, ik zal, zegt ze
je eeuwig nooit verlaten
stadsgedicht nr. 10
(bij de heropening van de Demer)
we zijn maar mensen, een hoop
cellen die ons gevangen laten
voelen, een hoop huizen die
ons veilig zijn
en jij en ik daartussen
onze lichamen moe, onze schaduwen
dansend
en dit is maar een stad, een
hoop vormen die ons licht
geven, een hoop tuinen
aan het water
en jij en ik daartussen
onze stemmen zacht, onze woorden
eindeloos
we zijn maar mensen, en dit
is maar een stad, een hoop
stadsgedicht nr. 9
we zijn weer terug naar toen
gebloemde jurk bij enkels hoog
en stippen op het tafelkleed
het park stroomt vol van vroeger nu
chansons vullen de glazen
en mensen kleuren met hun lach
het hemelgrijze blauw
kijk rond in kramen met je maten
en zoek kappers achter haar
vang eendjes in de vijver, luister
naar ’t geluid van honderd heupen
en ruik je buiken vol
we zijn weer terug naar heen vandaag
en zien
de Seine stroomt door Diest
stadsgedicht nr. 8
(tijdens Retro Jardin)
de eersten op het plein zijn kramers
ze lokken luid, verkopen kaas en kuis
en Diest wordt opgewekt
we wandelen en handelen
of drinken kalmpjes koffie
in de schaduw van de kerk
wanneer de markt is opgeplooid
in dozen terug verpakt
staan auto’s brommend aan te schuiven
ze draaien, keren, nestelen
op plaatsen waar het mag
om shoppers uit te laten stappen
die zoeken naar gevulde zakken
als ’s avonds ramen zijn gesloten
staan de kroegen gapend open
en de gildes zitten klaar
zo dooft het uit, de dag, de stad
verlangt naar duisternis en vree
en vrijen in de nacht
stadsgedicht nr. 7
het is vijf na Diest en ik
ben trager dan getreuzel
u behoedt me voor mijn hoofd dat klopt en deugt
u verkocht de dieren van Warande
de tijger en het hert
en laat wezen in de bossen, uw tuin
dan kom ik toe, u blijft me stromen
u staat
tussen de heuvels en het slijk
en noemt uw lanen in het noorden
u krijgt er niets voor in de plaats
u verbaast
Diest, u verbaast
zelfs hen die alles zagen
zelfs hen die grootse leiders waren
niet zacht maar plotseling
met open wonden en een galg
u geeft niet toe, ik raak niet aan u uit
u eist gevangenen en dromers
ik vraag niet naar de zin
van uw bestaan, u niet naar die van mij
u maakt processies zonder schaamte
of films met naakte stervelingen
of chocolade
u zou zelfs uw rug naar Rome keren
want u bent beter af alleen
met mij, met ons, met dat wat ik probeer te vatten
en bij u houd ik halt
stadsgedicht nr. 6
ik ben onkruid, nu gestorven
onvolgroeid in’t Diestse land
en verzameld in hun korven
door een kind aan oma’s hand
terwijl mijn bermenthuis verdwijnt
uit mijn groengevlekt gezicht
lig ik wakker, ingemijnd
bij mijn zussen, diep en dicht
maar mijn leven herbegint
met een bad, een waterdans
ik word geprezen en bemind
ik ben de mooiste bloemenkrans
en ze malen en ze roeren
meel en ei in pan geschept
om mijn lusten uit te voeren
volgens eeuwenoud recept
‘in de Lente pleeghtmen van
de teere bladerkens van dit Cruyt
soo het eerst uyt d’aerden kan
en noch mals is in de schuyt
met eyer’ Koeckskens maken
welckens meug seer aengenaem
ende lieflijck zullen smaecken
in de mont, zo seer beckwaem’
zo heet ik geen bermkruid meer
ik ben zachte scherpe koek
met magie, want ik verteer,
genees de maag van elke vloek
ik ben gemaakt om uit te delen
met traditie en cultuur
ik zoen de lippen van zovelen
en leid hen terug naar de natuur
stadsgedicht nr. 5
(bij de overdracht van de Confrerie van de Cruydtcoeck)
duizend voeten breken stap voor stap
de straat, ze knarst en kraakt en barst
en ligt, ontvangt, gegrond en lang
te wachten op de nacht
ze leidt, vervoert je naar de Demer
en gaat dan terug de huizen in
om verhalen te vertellen
over Willem, Hendrik en hun paarden
of te luisteren naar een lied
van Liliane, Laïs en Guy
ze kent de pleinen en de parken
ook al komt ze er niet vaak
en op haar rug spelen de dochters
totdat er plotseling iets scheurt
en kapt en hakt en slaat
haar opengooit zonder genade
en in haar richels fluistert
dat de toekomst
weldra komt
stadsgedicht nr. 4
Begrijp je hen
de vliegers, springers, dromers
die koeien zien als vlekjes
op de zwaar verkrachte aarde
de daken plat en kruinen grijs
en alles staat in vakjes
die juichen als ze vallen
en treuren als ze staan
die stijgen, duiken, dalen, landen
om aan te komen waar wij al zijn
bij de mens, gemaakt
om te zweven op de grond
stadsgedicht nr. 3
(in Schaffen)
ik bewoon de hoogste toren
ik spring gezwind van dak naar boom
ik ben mijn hoofd zo graag verloren
in deze stad waarin ik droom
ik zie mezelf door bossen lopen
beklim kastelen in de lucht
ik verzamel goud met hopen
in deze stad waarin ik zucht
ik blijf wachten, starend slapen
vol bewusteloos geschrijf
met mijn verbeelding als een wapen
voor deze stad waarin ik blijf
stadsgedicht nr. 2
ik vond je aan
stenen straten
aan gebouwen die gehuisd
voltooid deelwoord zijn van vroeger
je zit er voor je
uit te kijken
in de stoel van het verleden
met je handen groen geplooid
aan een stad, je bestaat
in de mensen nog veel meer
en zwijgen doe je nooit
bij jou is het fluisteren of
fluisteren of lachen
stadsgedicht nr. 1
(bij mijn aanstelling)